Witvoetmuis

Gepubliceerd op:
30 november 2023

Dit dier staat niet op de huis- en hobbydierenlijst.

Hieronder leest u de beoordeling over dit dier.

Algemene informatie

Algemene informatie (Cassola, 2016; Pardiñas et al., 2017; Weigl, 2005)
Familie Cricetidae
Subfamilie Neotominae
Genus Peromyscus
Soort Peromyscus leucopus
Gedomesticeerd Nee
Kruising Nee
Volwassen grootte
  • Kop-romp: 85-105 mm
  • Staart: 45-100 mm
Gewicht 20-23 g
Dieet Omnivoor
Natuurlijke leefomgeving
  • Verspreiding: Zuid-Canada, de Verenigde Staten en Mexico. 
  • Habitat: Graslanden, droge vlaktes, kreupelhoutvlaktes, naaldboombossen, loofboombossen en tropische loofbossen vanaf zeeniveau tot een hoogte van c.3000 m.
Levensverwachting 1,5 jaar wild, 8 jaar gevangenschap.
IUCN-status “Least Concern” 
CITES Niet vermeld

Risicoklasse F

Bij witvoetmuizen zijn zeer hoog-risico zoönotische pathogenen aangetoond. Daarnaast zijn in vier risicocategorieën voor “gezondheid en welzijn dier” één of meerdere risicofactor(en) vastgesteld. Om deze reden valt de witvoetmuis onder risicoklasse F. 

Samenvatting beoordeling van de witvoetmuis

Indien er sprake is van één of meerdere relevante ernstige zoönose(n) die slechts met gespecialiseerde maatregelen beheersbaar is/zijn wordt de risicofactor aangekruist (!), maar telt deze niet mee in de eindscore. Indien er sprake is van een relevante ernstige zoönose die niet of nauwelijks beheersbaar is of er sprake is van risico op ernstige letselschade komt de diersoort direct onder risicoklasse F te vallen (XF). Indien de risicofactor van toepassing is, wordt deze aangekruist (X).  

 

Gezondheid mens
Risicocategorie Wild vang Fok Toelichting
Zoönosen XF (zeer hoog risico) ! (signalerend) Bij de witvoetmuis zijn de zeer hoog-risico zoönotische pathogenen het Monongahela hantavirus en New York hantavirus aangetoond, waardoor de witvoetmuis in het geval van wildvang direct onder risicoklasse F valt. Daarbij zijn bij de witvoetmuis ook de hoog-risico zoönotische pathogenen Anaplasma phagocytophilum, Leptospira interrogans en TickBorne encephalitis virus aangetoond. Bij meerdere sympatrische en aanverwante soorten binnen het genus zijn de hoog-risico en zeer hoog-risico zoönotische pathogenen Coxiella burnetii, Yersinia pestis, Francisella tularensis en Eastern equine encephalitis virus aangetoond. 
Letselschade     De risicofactor in deze risicocategorie is niet van toepassing. 

 

Gezondheid en welzijn dier
Risicocategorie Van toepassing Toelichting
Voedselopname X Witvoetmuizen moeten dagelijks langdurig foerageren. 
Ruimtegebruik/veiligheid X Witvoetmuizen gebruiken een afgezonderde nestplaats.
Thermoregulatie X Witvoetmuizen zijn lokaal aangepast aan gematigde, subtropische en woestijnklimaten.
Sociaal gedrag X
  • Witvoetmuizen hebben een despotische dominantiehiërarchie.
  • Witvoetmuizen hebben een grote kans op overbevolking. 

Beoordeling per risicofactor

Risico's voor de mens

Zoönosen
Risicofactor Wild vang Fok Toelichting
LG1 XF (zeer hoog risico) ! (signalerend) Bij de witvoetmuis zijn de zeer hoog-risico zoönotische pathogenen het Monongahela hantavirus en New York hantavirus (Reed, 2018; Rhodes III, 2000; Snell, 2004) aangetoond, waardoor de witvoetmuis in het geval van wildvang direct onder risicoklasse F valt. Daarbij zijn bij de witvoetmuis ook de hoog-risico zoönotische pathogenen Anaplasma phagocytophilum (Clark, 2012; Larson et al., 2018), Leptospira interrogans (Méndez et al., 2013) en Tick-Borne encephalitis virus (Deardorff et al., 2013; Ebel et al., 2000) aangetoond. Bij meerdere sympatrische en aanverwante soorten binnen het genus zijn de hoog-risico en zeer hoog-risico zoönotische pathogenen Coxiella burnetii (Meerburg & Reusken, 2011; Stoenner & Lackman, 1960), Yersinia pestis (Danforth et al., 2018), Francisella tularensis (Wobeser et al., 2007) en Eastern equine encephalitis virus (Hardy et al., 1974; Howitt, 1940) aangetoond. 

 

Letselschade
Risicofactor Van toepassing Toelichting
LG2   Op basis van de grootte, morfologie en het gedrag van de witvoetmuis is het niet aannemelijk dat de dieren ernstig letsel zullen veroorzaken bij de mens (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

Risico's voor dierenwelzijn/diergezondheid

Voedselopname
Risicofactor Van toepassing Toelichting
V1   De witvoetmuis is een omnivoor (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 
V2   De witvoetmuis heeft geen hypsodonte gebitselementen (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 
V3 X De witvoetmuis is nachtactief (Pardiñas et al., 2017). Voedselkeuze en de allocatie van foerageertijd over het habitat laten zien dat witvoetmuizen trachten de energieopbrengst per tijdseenheid te maximaliseren (Fanson, 2010; Morris & Davidson, 2000; Shaner et al. 2007; St Juliana & Mitchell, 2016). Witvoetmuizen zijn actief op zoek naar voedsel met een hoog-calorische waarde afhankelijk van het seizoen (Derting & Hornung, 2003). De witvoetmuis doet aan het scatterhoarden van pijnboom zaden. Deze zaadvoorraden worden voornamelijk aan het einde van de herfst aangebroken, omdat calorierijk voedsel dan schaarser wordt (Abbott & Quink, 1970). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
V4   Het dieet van de witvoetmuis bestaat uit insecten, zaden en groene vegetatie (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 

 

Ruimtegebrek/veiligheid
Risicofactor Van toepassing Toelichting
R1   Witvoetmuismannetjes hebben een home range van 1155 m2 en vrouwtjes 459 m2 (Pardiñas et al., 2017). Witvoetmuizen leven in familiegroepen van 1 vrouwtje, 1 dominant mannetje, meerdere subordinate mannetjes en het nageslacht. De home ranges van vrouwtjes overlappen vaak niet, maar die van mannetjes wel (Myton, 1974). Witvoetmuizen gebruiken geurmarkering om hun territorium af te bakenen, maar patrouilleren de hele home range niet actief (Becker et al., 2012). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 
R2 X Witvoetmuizen gebruiken een afgezonderde nestplaats voor het werpen en grootbrengen van jongen en als nachtrustplaats (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
R3   De witvoetmuis is schichtig en vlucht behendig en doelgericht naar dekking bij tekenen van gevaar (Pardiñas et al., 2017). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 
R4 X Witvoetmuizen graven kleine, relatief ondiepe holen, en kunnen ook in natuurlijke holen of bovengronds nestelen (Hu & Hoekstra, 2017). Deze risicofactor is daarom van toepassing. 
R5   Voor witvoetmuizen zijn er geen specifieke omgevingselementen essentieel (Lackey et al., 1985). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

 

Thermoregulatie
Risicofactor Van toepassing Toelichting
T1 X

De witvoetmuis komt in verschillende klimaten, namelijk in een gematigd, subtropisch en woestijnklimaat (Pardiñas et al., 2017; Schultz, 2005). De gemiddelde minimumtemperatuur in de bossen van Zuidoost-VS waar witvoetmuizen voorkomen is 12 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -14 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 23 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 39 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 1000 mm en de luchtvochtigheid is gemiddeld 70% (Meteoblue, 2021).     De gemiddelde minimumtemperatuur in de woestijnen van Mexico waar witvoetmuizen voorkomen is 12 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -3 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 32 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 47 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 125 mm en de luchtvochtigheid is 40% (Schultz, 2005).  

De thermoneutrale zone van de witvoetmuis ligt tussen de 27,5 en 34,5 °C (Deavers & Hudson, 1981).  

De witvoetmuis komt voor in een gematigd, subtropisch en woestijnklimaat en populaties zijn lokaal aangepast aan het klimaat. Deze risicofactor is daarom van toepassing. 

T2   Uit gedetailleerd gedragsonderzoek is niet gebleken dat witvoetmuizen gebruik maken van een speciale zoel-, koel- of opwarmplaats (Pardiñas et al., 2017). Bovendien maken witvoetmuizen gebruik van een nest of een hol. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
T3   Witvoetmuizen gaan in torpor, afhankelijk van de buitentemperatuur, maar houden geen obligate winterslaap (Pardiñas et al., 2017; Vogt & Lynch, 1982). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. 

 

Sociaal gedrag
Risicofactor Van toepassing Toelichting
S1   Witvoetmuizen hebben een polygame leefwijze (MunshiSouth & Richardson, 2017; Myton, 1974). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
S2 X Witvoetmuizen leven in familiegroepen, bestaande uit 1 vrouwtje, 1 dominant mannetje, meerdere subordinate mannetjes en het nageslacht (Munshi-South & Richardson, 2017; Myton, 1974). Bij de mannetjes is er sprake van een despotische dominantiehiërarchie (Myton, 1974; Wolf & Batzli, 2002). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
S3 X Vrouwtjes zijn vanaf c.37 dagen geslachtsrijp en kunnen 14 keer per jaar werpen. Ook hebben witvoetmuizen een postpartum oestrus. Vrouwtjes zijn 22-24 dagen drachtig en krijgen per worp 1-8 jongen. Witvoetmuizen hebben een paarseizoen afhankelijk van de verspreiding van de witvoetmuis. In het noorden vindt de meeste voortplanting plaats in de lente en de late zomer, maar in het zuiden planten witvoetmuizen zich jaarrond voort (Harland et al., 1979; Lackey, 1978; Pardiñas et al., 2017). Witvoetmuizen hebben een grote kans op overbevolking. Deze risicofactor is daarom van toepassing. 

Verwijzingen

Abbott, H. G. & Quink, T. F. (1970). Ecology of Eastern White Pine Seed Caches made by Small Forest Mammals. Ecology. 51(2). 271-278. 

Becker E. A., Petruno S. & Marler C. A. (2012). A Comparison of Scent Marking between a Monogamous and Promiscuous Species of Peromyscus: Pair Bonded Males Do Not Advertise to Novel Females. PLoS ONE. 7(2). e32002.

Cassola, F. (2016). Peromyscus leucopus. The IUCN Red List of Threatened Species 2016. Opgehaald van IUCN: https://www.iucnredlist.org/species/16669/115136270.  

Clark, K. L. (2012). Anaplasma phagocytophilum in small mammals and ticks in northeast Florida. Journal of Vector Ecology. 37(1). 262-268. 

Danforth, M., Tucker, J. & Novak, M. (2018). The Deer Mouse (Peromyscus maniculatus) as an Enzootic Reservoir of Plague in California. EcoHealth. 15. 566-576. 

Deardorff, E. R., Nofchissey, R. A., Cook, J. A., Hope, A. G., Tsvetkova, A., Talbot, S. L. & Ebel, G. D. (2013). Powassan Virus in Mammals, Alaska and New Mexico, USA, and Russia, 2004–2007. Emerg Infect Dis. 19(12). 2012-2016. 

Deavers, D. D. & Hudson, J. W. (1981). Temperature Regulation in Two Rodents (Clethrionomys gapperi and Peromyscus leucopus) and a Shrew (Blarina brevicauda) Inhabiting the Same Environment. Physiological and Biochemical Zoology. 54(1). 94-108. 

Derting, T. L. & Hornung, C. A. (2003). Energy Demand, Diet Quality, and Central Processing Organs in Wild White-Footed Mice (Peromyscus leucopus). Journal of Mammalogy. 84(4). 1381-1398. 

Ebel, G. D., Campbell, E. N., Goethert, H. K., Spielman, A. & Telford III, S. R. (2000). Enzootic Transmission of Deer Tick Virus in New England and Wisconsin Sites. Am J Trop Med Hyg. 63(1,2). 36-42. 

Fanson, B. G. (2010). Effect of Direct and Indirect Cues of Predation Risk on the Foraging Behavior of the White-footed Mouse (Peromyscus leucopus). Northeastern Naturalist. 17(1). 19-28. 

Hardy, J. L., Reevers, W. C., Rush, W. A. & Nir, Y. D. Experimental Infection with Western Equine Encephalomyelitis Virus in Wild Rodents Indigenous to Kern County, California. Infection and Immunity. 10(3). 553-564. 

Harland, R. M., Blancher, P. J. & Millar, J. S. (1979). Demography of a population of Peromyscus leucopus. Can J Zool. 57. 323-328. 

Howitt, B. F. (1940). Comparative Susceptibility of Wild and Domestic Birds and Animals to the Western Virus of Equine encephalomyelitis (Br. strain) in California. The Journal of Infectious Diseases. 67(3). 177-187. 

Hu, C. K. & Hoekstra, H. E. (2017). Peromyscus burrowing: A model system for behavioral evolution. Seminars in Cell & Developmental Biology. 61. 107-114. Lackey, J. A. (1978). Reproduction, Growth, and Development in High-Latitude and Low-Latitude Populations of Peromyscus leucopus (Rodentia). Journal of Mammalogy. 59(1). 69-83. 

Lackey, J. A., Huckaby, D. G. & Ormiston, B. G. (1985). Peromyscus leucopus. Mammalian Species. 247. 1-10. 

Larson, S. R., Lee, X. & Paskewitz, S. M. (2018). Prevalence of Tick-Borne Pathogens in Two Species of Peromyscus Mice Common in Northern Wisconsin. Journal of Medical Entomology. 55(4). 1002-1010. 

Meerburg, B. G. & Reusken, C. B. E. M. (2011). The role of wild rodents in spread and transmission of Coxiella burnetii needs further elucidation. Wildlife Research. 38(7). 614-625. 

Méndez, C., Benavides, L., Esquivel, A., Aldama,A., Torres, J., Gavaldón, D., Meléndez, P. & Moles, L. (2013). Pesquisa serológica de Leptospira en roedores silvestres, bovinos, equinos y caninos en el noreste de México. Rev Salud Anim. 35(1). 25-32. 

Meteoblue. (2021). Greensboro, Georgia, USA. Opgehaald van Meteoblue: https://www.meteoblue.com/en/weather/historyclimate/climatemodelled/gre…;

Morris, D. W. & Davidson, D. L. (2000). Optimally foraging mice match patch use with habitat differences in fitness. Ecology. 81(8). 2061-2066.

Munshi-South, S. & Richardson, J. L. (2017). Peromyscus transcriptomics: understanding adaptation and gene expression plasticity within and between species of deer mice. Semin Cell Dev Biol. 61. 131-139. 

Myton, B. (1974). Utilization of Space by Peromyscus leucopus and Other Small Mammals. Ecology. 55(2). 277-290. 

Pardiñas, U. F. J., Myers, P., León-Paniagua, L., Ordóñez Garza, N., Cook, J. A., Kryštufek, B., Haslauer, R., Bradley, R. D., Shenbrot, G. I. & Patton, J. L. (2017). Family Cricetidae (True Hamsters, Voles, Lemmings and New World Rats and Mice). In D. E. Wilson, T. E. Lacher Jr. & R. A. Mittermeier, Handbook of the mammals of the world. 7. Rodents II (pp. 204-535). Barcelona: Lynx Edicions. 

Reed, K. D. (2018). Viral Zoonoses. Reference Module in Biomedical Sciences. Amsterdam: Elsevier. 

Rhodes, III, L. V., Huang, C., Sanchez, A. J., Nichol, S. T., Zaki, S. R., Ksiazek, T. G., Humphreys, J. G., Freeman, J. J. & Knecht, K. R. (2000). Hantavirus pulmonary syndrome associated with Monongahela virus, Pennsylvania. Hantavirus pulmonary syndrome associated with Monongahela virus, Pennsylvania. Emerg Infect Dis. 6(6). 616-621.

Schultz, J. (2005). The Ecozones of the World: The Ecological Divisions of the Geosphere (2nd ed.). 

Shaner, P. J., Bowers, M. & Macko, S. (2007). Giving-up density and dietary shifts in the white-footed mouse, Peromyscus leucopus. Ecology. 88(1). 87-95. 

Snell, N. J. C. (2004). Novel and re-emerging respiratory infections. Expert Review of Anti-infective Therapy. 2(3). 405-412.

St Juliana, J. R. & Mitchell, W. A. (2016). Optimal foraging behaviour and the thermal neutral zone of Peromyscus leucopus during winter: A test using natural and controlled ambient temperatures. Journal of Thermal Biology. 56. 109-112. 

Stoenner, H. G. & Lackman, D. B. (1960). The Biologic Properties of Coxiella burnetii isolated from Rodents Collected in Utah. American Journal of Epidemiology. 71(1). 45-51. 

Vogt, F. D. & Lynch, G. R. (1982). Influence of Ambient Temperature, Nest Availability, Huddling, and Daily Torpor on Energy Expenditure in the White-Footed Mouse Peromyscus Leucopus. Physiological and Biochemical Zoology. 55(1). 56-63. 

Weigl, R. (2005). Longevity of mammals in captivity; from the living collections of the world. Frankfurt: Kleine Senckenberg-Reihe. 

Wobeser, G., Ngeleka, M., Appleyard, G., Bryden, L. & Mulvey, M. R. (2007). Tularemia in Deer Mice (Peromyscus maniculatus) During a Population Irruption in Saskatchewan, Canada. Journal of Wildlife Diseases. 43(1). 23-31. 

Wolf, M. & Batzli, G. O. (2002). Effects of forest edge on populations of whitefooted mice Peromyscus leucopus. Ecography. 25. 193-199. 

Bent u tevreden over deze pagina?