Lierantilope

Gepubliceerd op:
30 november 2023

Dit dier staat niet op de huis- en hobbydierenlijst.

Hieronder leest u de beoordeling over dit dier.

Algemene informatie

Algemene informatie (Groves et al., 2011)
Familie Bovidae
Subfamilie Alcephinae
Genus Damaliscus
Soort Damaliscus lunatus
Gedomesticeerd Nee
Kruising Nee
Volwassen grootte
  • Kop-romp: 190-229 cm
  • Schofthoogte: 108-134 cm
Gewicht 136-158 kg
Dieet Herbivoor
Natuurlijke leefomgeving
  • Verspreiding: Verschillende delen van centraal en zuidelijk Afrika (Oost-Angola, West-Zambia, Zimbabwe, Noord-Botswana, Noord-Namibië, Noordoost-Zuid-Afrika).
  • Habitat: Leeft op graslanden, voornamelijk aan bosranden, waar oppervlaktewater aanwezig is in het droge seizoen. In het natte seizoen verplaatsen ze zich naar open bossen.
Levensverwachting 15 jaar
IUCN-status "Least concern"
CITES Niet vermeld

Risicoklasse F

Lierantilopen zijn in staat ernstige letselschade te veroorzaken bij de mens. Daarnaast zijn in vier risicocategorieën voor “gezondheid en welzijn dier” één of meerdere risicofactor(en) vastgesteld. Om deze redenen valt de lierantilope onder “risicoklasse F”.

Samenvatting beoordeling van de lierantilope

Indien er sprake is van één of meerdere relevante ernstige zoönose(n) die slechts met gespecialiseerde maatregelen beheersbaar is/zijn wordt de risicofactor aangekruist (!), maar telt deze niet mee in de eindscore. Indien er sprake is van een relevante ernstige zoönose die niet of nauwelijks beheersbaar is of er sprake is van risico op ernstige letselschade komt de diersoort direct onder risicoklasse F te vallen (XF). Indien de risicofactor van toepassing is, wordt deze aangekruist (X).

Gezondheid mens
Risicocategorie Van toepassing Toelichting
Zoönosen ! (signalerend) Bij de lierantilope is het hoog-risico zoönotische pathogeen Mycobacterium bovis aangetoond. Bij de sympatrische en aanverwante soort binnen dezelfde subfamilie (Alcelaphinae) Alcelaphus buselaphus is het hoog-risico zoönotische pathogeen het rabiësvirus aangetoond. Dit leidt alleen in het geval van wildvang tot een signalerende toepassing van deze risicofactor.
Letselschade XF  Bij lierantilopen is er gevaar op zeer ernstig letsel bij de mens, waardoor de lierantilope direct onder risicoklasse F valt.

 

Gezondheid en welzijn dier
Risicocategorie Van toepassing Toelichting
Voedselopname X
  • De lierantilope heeft hypsodonte gebitselementen.
  • Lierantilopen moeten dagelijks langdurig foerageren.
Ruimtegebruik/veiligheid X
  • Lierantilopen hebben een grote home range en vertonen territoriaal patrouilleer- en markeergedrag.
  • Lierantilopen hebben een sterke vluchtreactie.
Thermoregulatie X De lierantilope is aangepast aan een savanneklimaat.
Sociaal gedrag X Lierantilopen hebben een despotische dominantiehiërarchie en een dominantiehiërarchie met lineaire kenmerken.

Beoordeling per risicofactor

Risico's voor de mens

Zoönosen
Risicofactor Van toepassing Toelichting
LG1 ! (signalerend) Bij de lierantilope is het hoog-risico zoönotische pathogeen Mycobacterium bovis aangetoond (Cleaveland et al., 2005). Bij de sympatrische en aanverwante soort binnen dezelfde subfamilie (Alcelaphinae) Alcelaphus buselaphus is het hoog-risico zoönotische pathogeen het rabiësvirus aangetoond (Magwedere et al., 2012). Dit leidt alleen in het geval van wildvang tot een signalerende toepassing van deze risicofactor.

 

Letselschade
Risicofactor Van toepassing Toelichting
LG2 XF

De lierantilope weegt 136-158 kg en beide geslachten beschikken over hoorns met een lengte van 25,6-39,1 cm (Groves et al., 2011). Lierantilopen gebruiken hun hoorns om te vechten en kunnen mensen ernstig verworden. Lierantilopen raken in paniek wanneer zij benaderd worden of zich in een kleine ruimte bevinden. In de praktijk moeten lierantilopen gesedeerd worden om ze veilig te kunnen hanteren (Bro-Jørgensen & Durant, 2003; Burroughs, 1993; Furstenburg, 2016).

Gezien de grootte, morfologie en het gedrag van lierantilopen kunnen ze zeer ernstig letsel bij de mens veroorzaken, waardoor de lierantilope direct onder risicoklasse F valt.

Risico's voor dierenwelzijn/diergezondheid

Voedselopname
Risicofactor Van toepassing Toelichting
V1   De lierantilope is een grazer (Groves et al., 2011; Hofmann, 1989). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
V2 X De lierantilope heeft hypsodonte kiezen (Damuth & Janis, 2011; Kaiser et al., 2013). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
V3 X De lierantilope spendeert veel actieve tijd aan foerageren (Yearsley & Pérez-Barbería, 2005). De lierantilope eet vrijwel alleen grassen (Groves et al., 2011). Om aan energiebehoefte te kunnen voldoen moeten grazende herkauwers betrekkelijk veel consumeren en besteden zij dagelijks enkele lange periodes aan foerageren om de grote pens, die is geoptimaliseerd voor de fermentatie van vezels, maximaal te vullen (Fletcher et al., 2010; Hofmann, 1989). Lierantilope moeten dagelijks langdurig foerageren. Deze risicofactor is daarom van toepassing.
V4   Het dieet van lierantilopen bestaat uit vrijwel alleen grassen en selectief groene bladeren van meerdere plantensoorten (Groves et al., 2011; Murray & Brown, 1993). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

 

Ruimtegebrek/veiligheid
Risicofactor Van toepassing Toelichting
R1 X Lierantilopen hebben een home range van 2-4 km2. Territoriale mannetjes besteden een groot deel van de dag aan het patrouilleren, markeren en verdedigen van hun territorium (Groves et al., 2011; Joubert, 1972). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
R2   Lierantilopen gebruiken geen afgezonderde nestplaats (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
R3 X Lierantilopen hebben een sterke primaire vluchtreactie en zijn zeer stressgevoelig. Tijdens het vluchten kunnen ze snelheden tot 100 km/u behalen. (Burroughs, 1993; Furstenburg, 2016; Groves et al., 2011). Hoefdieren zien hekken niet als barrières (Fowler, 1995). Lierantilopen zijn waargenomen capture myopathy te ontwikkelen (Blumstein et al., 2015; Furstenburg, 2016). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
R4   Lierantilopen gebruiken geen holen of kuilen (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
R5   Voor lierantilopen zijn er geen specifieke omgevingselementen essentieel (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

 

Thermoregulatie
Risicofactor Van toepassing Toelichting
T1 X

Lierantilopen leven in een savanneklimaat (Dörgeloh, 2006; Dunham et al., 2004; Groves et al., 2011; Schultz, 2005). De gemiddelde minimumtemperatuur op de savannes van Zuid-Afrika waar lierantilopen voorkomen is 17 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van 0 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 28 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 44 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 450 mm en de gemiddelde luchtvochtigheid is 65% (Schultz, 2005).

Lierantilopen zijn gevoelig voor plotselinge temperatuurveranderingen en kunnen slecht tegen kou (Furstenburg, 2016).

De lierantilope is aangepast aan een savanneklimaat. Deze risicofactor is daarom van toepassing.

T2   Uit gedetailleerd gedragsonderzoek is niet gebleken dat lierantilopen gebruik maken van een speciale zoel-, koel- of opwarmplaats (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
T3   Lierantilopen zijn jaarrond actief (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

 

Sociaal gedrag
Risicofactor Van toepassing Toelichting
S1   Lierantilopen hebben een polygame leefwijze (Gosling, 1991). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
S2 X Lierantilopen leven in groepen met verschillende samenstellingen (alleen vrouwtjes, gemengde groepen, bachelorgroepen), maar hebben een gemiddelde grootte van 3-6 individuen (Averbeck et al., 2012; Groves et al., 2011). In gemengde groepen is er één territoriale stier met meerdere vrouwtjes en jongen, waar het mannetje uiteindelijk de jonge mannetjes verdrijft naar een bachelorgroep (Joubert, 1972). Tijdens de paring is er sprake van een leksysteem, waarbij vrouwtjes mannetjes uitkiezen om mee te paren en soms vechten om te kunnen paren met een bepaald mannetje. Dominantere vrouwtjes hebben hierbij eerste keus en worden zelden gestoord (Bro-Jørgensen, 2002; Bro-Jørgensen & Durant, 2003). Er is sprake van een despotische dominantiehiërarchie en een dominantiehiërarchie met lineaire kenmerken. Deze risicofactor is daarom van toepassing.
S3   Vrouwtjes zijn vanaf 28 maanden geslachtsrijp en kunnen één keer per jaar werpen. Vrouwtjes zijn acht maanden drachtig en krijgen per worp één jong. Lierantilopen hebben een paarseizoen afhankelijk van de verspreiding. In Limpopo (Zuid-Afrika) duurt het paarseizoen van januari t/m maart, in Kruger National Park (Zuid-Afrika) van december t/m januari en in Noord-Botswana van maart t/m april (Bro-Jørgensen, 2001; Groves et al., 2011). Lierantilopen hebben geen grote kans op overbevolking. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

Verwijzingen

Averbeck, C., Plath, M., Wronski, T. & Apio, A. (2012). Effect of human nuisance on the social organisation of large mammals: group sizes and compositions of seven ungulate species in Lake Mburo National Park and the adjacent Ankole Ranching Scheme. Wildlife Biology. 18(2). 180-193.

Blumstein, D. T., Buckner, J., Shah, S., Patel, S., Alfaro, M. E. & Natterson-Horowitz, B. (2015). The evolution of capture myopathy in hooved mammals: a model for human stress cardiomyopathy? Evol Med Public Health. 2015(1). 195-203.

Bro-Jørgensen, J. (2001). Lek-breeding in Topi Antelopes (Damaliscus lunatus) (Doctoral dissertation, University of London, United Kingdom). Opgehaald van: https://discovery.ucl.ac.uk/id/eprint/10101519/.

Bro-Jørgensen, J. (2002). Overt female mate competition and preference for central males in a lekking antelope. Proceedings of the National Academy of Sciences. 99(14). 9290-9293.

Bro-Jørgensen, J. & Durant, S. (2003). Mating strategies of topi bulls: getting in the centre of attention. Animal Behaviour. 3. 585-594.

Burroughs, R. (1993). Care of antelope in captivity. In A. McKenzie, The capture and care manual: Capture, care, accommodation, and transportation of wild African animals. Wildlife Decision Support Services CC and South African Veterinary Foundation.

Cleaveland, S., Mlengeya, T., Kazwala, R., Michel, A., Kaare, M. & Jones, S. (2005). Tuberculosis in Tanzanian Wildlife. Journal of Wildlife Diseases. 41(2). 446-453.

Damuth, J. & Janis, C. M. (2011). On the relationship between hypsodonty and feeding ecology in ungulate mammals, and its utility in palaeoecology. Biological Reviews. 86. 733-758.
Dörgeloh, W. (2006). Habitat suitability for tsessebe Damaliscus lunatus lunatus. African Journal of Ecology. 44(3). 329-336.

Dunham, K., Robertson, E. & Grant, C. (2004). Rainfall and the decline of a rare antelope, the tsessebe (Damaliscus lunatus lunatus), in Kruger National Park, South Africa. Biological Conservation. 117(1). 83-94.

Fletcher, T. M., Janis, C. M. & Rayfield, E. J. (2010). Finite Element Analysis of Ungulate Jaws: Can mode of digestive physiology be determined? Palaeontologia Electronica. 13(3). 1-15.

Fowler, M. (1995). Restraint and Handling of Wild and Domestic Animals. Blackwell Publishing.

Furstenburg, D. (2016). Tsessebe Damaliscus lunatus lunatus. Geo wild consult (Pty) Ltd.

Gosling, L. (1991). The alternative mating strategies of male topi, Damaliscus lunatus. Applied Animal Behaviour Science. 29(1-4). 107-119.

Groves, C. P., Leslie Jr., D. M., Huffman, B. A., Valdez, R., Habibi, K., Weinberg, P. J., Burton, J. A., Jarman, P. J. & Robichaud, W. G. (2011). Family Bovidae (Hollow-horned Ruminants). In D. E. Wilson & R. A. Mittermeier, Handbook of the mammals of the world (pp. 444-779). Barcelona: Lynx Edicions.

Hofmann, R. R. (1989). Evolutionary steps of ecophysiological adaptation and diversification of ruminants: a comparative view of their digestive system. Oecologia. 78. 443-457.

Joubert, S. (1972). Territorial behaviour of the tsessebe (Damaliscus lunatus lunatus Burchell) in the Kruger National Park. African Zoology. 7(1). 141-156.

Kaiser, T. M., Müller, D. W., Fortelius, M., Schulz, E., Codron, D. & Clauss, M. (2013). Hypsodonty and tooth facet development in relation to diet and habitat in herbivorous ungulates: implications for understanding tooth wear. Mammal Review. 43(1). 34-46.

Magwedere, K., Hemberger, M., Hoffman, L. & Dziva, F. (2012). Zoonoses: a potential obstacle to the growing wildlife industry of Namibia. Infection Ecology & Epidemiology. 2(1). 1-16.

Murray, M. & Brown, D. (1993). Niche separation of grazing ungulates in the Serengeti: an experimental test. Journal of Animal Ecology. 380-389.

Schultz, J. (2005). The ecozones of the world, the ecological divisions of the geosphere. Aachen, Germany: Springer.

Yearsley, J. M. & Pérez-Barbería, J. (2005). Does the activity budget hypothesis explain sexual segregation in ungulates? Animal Behaviour. 69. 257-267.

Bent u tevreden over deze pagina?