Hernieuwbare Energietransitie (HER+)
Bent u bezig met vernieuwende projecten die leiden tot CO2-vermindering in 2030? Mogelijk kunt u gebruikmaken van de subsidie Hernieuwbare Energietransitie (HER+).
Budget en aanvraagperiode
Waar krijgt u subsidie voor?
Uw innovatieproject vermindert de CO2-uitstoot door de inzet van hernieuwbare (duurzame) energie, zoals zonne-energie, windenergie of waterkracht. Of uw project verlaagt de kosten van CO2-vermindering door CO2-besparende technieken, zoals CO2-afvang en opslag, waterstof of restwarmte. Het kan gaan om een industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling, energiedemonstratieproject of een combinatie hiervan. U krijgt subsidie voor de kosten van dit soort innovatieprojecten.
De innovatie in uw project moet leiden tot CO2-vermindering in 2030 en helpt daarmee de klimaatdoelstellingen behalen. Ook moet uw innovatie besparen op onze toekomstige uitgaven aan subsidies. Die besparing moet groter zijn dan de subsidie die u voor uw project heeft aangevraagd.
Richt uw project zich op windenergie op zee? Dan is de besparing op de uitgaven voor subsidies geen eis. Uw project moet wel leiden tot CO2-vermindering in 2030. En tot kostenvoordelen leiden die groter zijn dan de aangevraagde subsidie. Dit geldt bij de bouw of het gebruik van te bouwen windparken op zee. Die moeten liggen in Nederlandse wateren en onze exclusieve economische zone.
Voorwaarden
Uw project moet passen binnen de zojuist genoemde thema's. Daarnaast moet u voldoen aan een aantal specifieke voorwaarden voor deze regeling. En aan de algemene voorwaarden van de Topsector Energie-regelingen. Uitgebreidere informatie over deze voorwaarden leest u in de handleiding.
U kunt de volgende hernieuwbare energiebronnen inzetten voor deze subsidie:
- energie uit water (waterkracht, aquathermie, osmose)
- zonne-energie
- windenergie, geothermisch (bodem)
- verbranding en vergassing van biomassa
- vergisting van biomassa
U kunt deze subsidie aanvragen voor innovatieprojecten met CO2-besparende technieken die kostenverlaging van CO2-vermindering stimuleren. We volgen hierbij de categorieën van de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++). Het doel daarvan is dat de overheid minder uitgeeft aan de subsidie SDE++. In het rekenmodel voor de basisbedragen staan alle categorieën uit de SDE++ waar u uit kunt kiezen. Download dit rekenmodel bij Verzamel de bijlagen bij uw aanvraag.
U kunt subsidie krijgen als:
- uw project de productie van hernieuwbare energie voor een kalenderjaar goedkoper maakt. De techniek die u hiervoor gebruikt, staat in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie (SDE++), hierna: SDE++-technieken.
- uw project de productie van windenergie op zee goedkoper maakt.
- uw project de opwekking en opslag van duurzame energie combineert.
- uw project de opwekking en slimme regeling (smart grids) van duurzame energie combineert op decentraal niveau.
- uw project door innovatie meer hernieuwbare energie kan produceren. De techniek die u hiervoor gebruikt zit niet in de SDE++-regeling. Het gaat hierbij om zonnewarmte, kleinschalig (<15 kWp) of:
a. niet op het net aangesloten zon-PV-systemen;
b. ondiepe bodemenergie (<500m) met gebruik van een warmtepomp;
c. buitenluchtwarmte met gebruik van een warmtepomp.
Opties 3 tot en met 5 noemen we hierna 'Overige CO2-verminderingsopties'.
Bij optie 1: voorwaarden bij SDE++-technieken
Is uw innovatieproject voor een SDE++-techniek? Dan moet dit in 2030 leiden tot CO2-vermindering. Uw project mag hier ook van zijn afgeleid (een spin-off). De innovatie van de SDE++-techniek moet een besparing opleveren op de SDE++-uitgaven. Deze besparing moet groter zijn dan de subsidie die u krijgt uit de HER+-subsidieregeling. Het basisbedrag voor deze SDE++-techniek moet lager uitkomen dan het maximale basisbedrag voor dezelfde techniek uit de SDE++. Ook de subsidie-intensiteit moet lager zijn dan € 300 per vermeden ton CO2.
De hoogte van die basisbedragen vindt u in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie (SDE++). Deze basisbedragen gebruiken we ook in de rekenmodellen voor de besparing. Wij stellen de modellen beschikbaar op de online aanvraagpagina.
Bij optie 2: voorwaarden bij windenergie-op-zee-projecten
Richt uw innovatieproject zich op windenergie op zee? Dan moet dit in 2030 leiden tot CO2-vermindering. Uw project mag ook een spin-off zijn van een ander project. Bijvoorbeeld een HER+-project als vervolg op een MOOI-project. De innovatie moet leiden tot kostenvoordelen. Die moeten groter zijn dan de subsidie die u ontvangt uit de HER+-subsidieregeling. Het gaat hier om de bouw en exploitatie van windparken in territoriale wateren en de exclusieve Nederlandse economische zone.
Voor wind-op-zee-projecten geldt het kostenmodel van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) voor windenergie op zee. Dit model gebruikt u als het uitgangspunt bij de berekening van de kostenvoordelen. Dit is exclusief de kosten van de aansluiting van het net op zee op het landelijk hoogspanningsnet. Ook eventuele betalingen aan het Rijk als uitkomst van een veiling, vallen hierbuiten.
Bij opties 3, 4 en 5: voorwaarden bij overige CO2-verminderingsopties
Voor de overige CO2-verminderingsopties geldt dat uw project (of spin-off van een andere CO2-verminderingstechniek) moet besparen op de toekomstige SDE++-uitgaven. Deze besparing moet groter zijn dan de subsidie die u uit de subsidieregeling HER+ voor de innovatie ontvangt. In deze projecten hoeft u dus geen SDE++-techniek te gebruiken. De overheid moet minder betalen dan voor eenzelfde vermindering van CO2 via de SDE++. Het maximale bedrag van een SDE++-techniek is het basisbedrag van € 300/ton CO2.
Uw innovatie moet in 2030 leiden tot extra CO2-vermindering. Dat wil hier zeggen: aanvullende hernieuwbare energieproductie. De reden hiervoor is dat we met de aanvullende hernieuwbare energieproductie de (extra) inzet van de duurste SDE++-technieken helpen voorkomen. Aanvullende hernieuwbare energieproductie kan ontstaan als er:
- bredere toepassingsmogelijkheden van de techniek zijn (de techniek komt binnen bereik van andere doelgroepen in de markt);
- een aantoonbare vergroting is van de mogelijkheid om CO2 te verminderen. Dat is mogelijk als op decentraal niveau de grenzen zijn bereikt van inpassing in het net;
- een schaalsprong in de techniek is die bij een normale uitontwikkeling van een techniek niet te verwachten is. Bijvoorbeeld in de effectiviteit van een warmtepomp.
Energiedemonstratieprojecten die met het toepasselijke steunkader (de algemene groepsvrijstellingsverordening) geen subsidie krijgen:
- Projecten gericht op het ontwerpen en maken van milieuvriendelijke producten, machines of vervoersmiddelen. Het gaat daarbij om de gebruiker van milieuvriendelijke producten. Demonstratieprojecten die de werking aantonen van productiemachines voor milieuvriendelijke producten krijgen dus geen subsidie;
- Projecten waarbij u als subsidieontvanger niet direct een milieuvoordeel behaalt voor uw onderneming. Het milieuvoordeel zit in de (productie)keten. Milieu-investeringssteun wordt gegeven om het uit eigen activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming te verhogen. De overheid mag alleen milieu-investeringssteun inzetten voor de ondernemer die milieuvoordeel behaalt met eigen activiteiten. Dat moet gebeuren binnen de looptijd van het project. Dat wil zeggen: uiterlijk bij ingebruikname van de installatie. U, als aanvrager van de subsidie, bent en blijft als investeerder eigenaar van hetgeen waarin u investeert.
- Projecten waarin uw onderneming investeringen uitvoert om te voldoen aan vastgestelde maar nog niet in werking getreden Unienormen (een verplichte Europese norm, waarin de op milieugebied te halen normen voor iedere onderneming zijn vastgesteld).
- Projecten voor CO2-afvang, -opslag en -hergebruik. Inclusief projecten voor 'blauwe waterstof'.
- Demonstratieprojecten die groter zijn dan nodig om de werking van een innovatie in de praktijk aan te tonen.
Daarnaast passen de volgende projecten (ook pilot- en demonstratieprojecten) niet binnen deze subsidie:
- Projecten voor biobrandstoffen die onder de bijmengverplichting vallen. Dit ligt vast in het Besluit en de Regeling hernieuwbare energie vervoer. Dit geldt ook voor bio-LNG-projecten.
- Projecten die zich richten op de tijdelijke opslag of permanente opslag van CO2 op land.
Voor alle projecten geldt dat u de verwachte kostenbesparing moet onderbouwen met een berekening. Daarvoor stellen wij rekenmodellen beschikbaar. Deze vindt u onder Verzamel de bijlagen bij uw aanvraag.
PBL berekent de basisbedragen. Deze bedragen zijn het uitgangspunt voor de berekening van het verwachte verlaagde basisbedrag van een SDE++-techniek.
Voor de besparing op de SDE++-uitgaven tellen niet alleen kostenbesparingen door het project zelf mee. Besparingen in spin-off-projecten, herhalingsprojecten en kostenverminderingen bereikt voor 2030 en doorlopend na 2030, tellen ook mee. De gehele looptijd van de SDE++-subsidie telt dus mee. Net als eerder voor innovatie gegeven subsidies uit de SDE++.
Voor wind-op-zee-projecten maakt PBL ook een kostenmodel. Hiermee berekenen we de kostenvoordelen voor windenergie op zee.
U geeft daarnaast voldoende inzicht in de resultaten van vooronderzoek. Het vooronderzoek toont de technische haalbaarheid aan van de voorgestelde innovatie. Het onderbouwt de uitspraken die u in het projectplan doet over de werking van de techniek. De kwaliteit van uw project blijkt uit de uitwerking van de aanpak en methodiek.
Het is belangrijk dat uw projectplan inzicht geeft in de businesscase. Zowel voor de producent of techniekontwikkelaar als voor de eindgebruiker. De slaagkans van de innovatie in de markt verbetert daardoor.
Als aanvrager van deze subsidieregeling heeft u een strategische visie op het uitvoeringstraject. U geeft inzicht in de ontwikkeling en marketing van de technologie. Dit geldt voor de fase nadat u het project heeft afgerond, tot aan de introductie op de markt. U moet rekening houden met de niet-technologische aspecten die bij marktintroductie een rol spelen, bijvoorbeeld omgevingsfactoren. Het projectplan moet aantonen dat u ook hierover heeft nagedacht. Waar mogelijk en waar nodig neemt u activiteiten in het projectplan op om hiermee om te gaan.
Er gelden algemene afwijzingsgronden voor alle subsidieaanvragen voor energie-innovatie. Daarnaast gelden er specifieke afwijzingsgronden voor de HER+:
- U maakt niet aannemelijk dat het project leidt tot CO2-reductie in 2030. U bespaart daarmee niet op de uitgaven aan SDE++-subsidies. Deze besparing moet groter zijn dan de aangevraagde subsidie.
- Bij een project voor windenergie op zee: u maakt niet aannemelijk dat de kostenvoordelen groter zijn dan de aangevraagde subsidie. Dit moet blijken uit een berekening.
- De kwaliteit van uw project is onvoldoende. Dat blijkt uit:
- de uitwerking van aanpak en methodiek;
- de omgang met risico’s;
- de uitvoerbaarheid;
- de deelnemende partijen;
- de mate waarin u het beschikbare geld effectief en efficiënt inzet.
- Uw project zorgt niet voor een kwalitatief goede kennisverspreiding.
- Er is al eerder subsidie gegeven voor een soortgelijk project.
- De samenwerking van verschillende partijen in uw project is onvoldoende evenwichtig. Dat blijkt uit bijvoorbeeld de verdeling van de kosten. Het moet om daadwerkelijke samenwerking gaan.
Na uw aanvraag
Met de knop 'Direct regelen' onderaan deze pagina, komt u in ons digitale aanvraagportaal. Hier dient u na de goedkeuring van uw subsidie (beschikking) de voortgangsrapportage of een projectwijziging in. Ook vraagt u hier vaststelling van uw subsidie aan.
Wij beoordelen de aanvragen voor deze subsidie op volgorde van binnenkomst. Is uw aanvraag compleet? Dan is de beoordelingstermijn 8 weken. Die kunnen we eenmalig verlengen met 8 weken.
Keuren wij uw aanvraag goed? U ontvangt een brief (subsidiebeschikking) met daarin de details over de betaling. Hierin staan ook uw verplichtingen als subsidieontvanger.
Heeft uw project subsidie gekregen en duurt het project langer dan 12 maanden? Dan levert u eenmaal per jaar een voortgangsrapportage in. Hiervoor gebruikt u het formulier dat staat op het digitale aanvraagportaal. De data waarop u moet rapporteren, staan in de brief met uw beschikking.
U heeft subsidie ontvangen voor een (meerjarig) project. U bent daarom verplicht om belangrijke wijzigingen in uw project direct te melden. Voor sommige wijzigingen moet u ons vooraf om toestemming vragen. Doet u dit niet? Dan loopt u het risico dat u geen subsidie ontvangt voor de gewijzigde projectonderdelen. Soms krijgt u dan zelfs geen subsidie meer voor het hele project.
De beoordelingstermijn hiervan is 8 weken. Die kunnen we eenmalig verlengen met 8 weken.
Na afloop van uw project dient u een verzoek tot vaststelling van uw subsidie in. Daarmee verrekenen wij te weinig of te veel ontvangen subsidie. Informatie over de werkwijze voor de aanvraag van de vaststelling kunt u vinden in onze Subsidiespelregels.
De beoordelingstermijn hiervan is 13 weken. Die kunnen we eenmalig verlengen met nog eens 13 weken.
Voor subsidieaanvragen tussen de € 25.000 en € 125.000 zijn de spelregels op 27 februari 2023 gewijzigd. U verklaart met het vaststellingsformulier over alle kosten en opbrengsten van uw project. Wij bepalen op basis van de werkelijke kosten min de opbrengsten uw vaststelling.
Bijlagen
Met uw vaststellingsaanvraag stuurt u mee de Controleverklaring over projectsubsidie vanaf € 125.000 en de eindrapportage in het volgende format:
Wetten en regels
- Officiële bekendmakingen Topsector Energie
- Wijziging van regeling in Staatscourant (27-02-2023)
- Wijziging van regeling in Staatscourant (27-09-2022)
- Wijziging van regeling in Staatscourant (21-06-2022)
- Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies
- Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (paragraaf 4.2.3. Hernieuwbare energietransitie (HER+))
- Subsidiespelregels ministerie van Klimaat en Groene Groei
Veelgestelde vragen
Industrieel onderzoek (IO) is planmatig of belangrijk onderzoek met als doel nieuwe kennis en vaardigheden te krijgen. Dit moet leiden tot de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten. Of verbetering van bestaande producten, procedés of diensten. Het bestaat uit:
- de bouw van onderdelen voor ingewikkelde systemen;
- de bouw van prototypes in een laboratorium en/of in een omgeving met nagebootste interfaces voor bestaande systemen;
- pilots voor voor het industriële onderzoek en
- in het bijzonder voor de validering van algemene technologie.
Experimentele ontwikkeling (EO) heeft als doel belangrijke kennis en vaardigheden te krijgen om nieuwe producten, procedés of diensten te ontwikkelen en te verbeteren. We doen dat door wetenschappelijke, technologische of zakelijke kennis en vaardigheden te gebruiken en te combineren. Met prototypes, demonstraties en proefprojecten testen en valideren we de innovatie in een situatie die lijkt op de praktijk. Het is vaak erg duur om een goed commercieel prototype te ontwikkelen alleen voor demonstratie- en validatiedoeleinden.
Met experimentele ontwikkeling bedoelen we nadrukkelijk niet de aanpassing van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten. Ook al zijn die wijzigingen verbeteringen.
Onder Energiedemonstratieproject (Demo) verstaan we alle samenhangende activiteiten die het milieu beschermen en technisch en economisch risicovol zijn. Deze activiteiten kunnen maatregelen zijn die als doel energie-efficiëntie hebben of energie uit hernieuwbare energiebronnen halen. Daarbij worden voor Nederland nieuwe apparaten, systemen of technieken gebruikt of op een nieuwe manier toegepast.
Achtergrond
De regelingen van Topsector Energie zijn onderdeel van de Regeling nationale EZK en LNV-subsidies. Ze steunen industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling en demonstratieprojecten of combinaties daarvan. We dragen daarmee bij aan de CO2-doelstellingen uit het Klimaatakkoord. Ook versterken we de Nederlandse concurrentiekracht en zorgen daarmee voor meer werkgelegenheid en welvaart.
Meer weten?
- Ministerie van Klimaat en Groene Groei