Voortraject

Laatst gecontroleerd op:
23 mei 2024
Gepubliceerd op:
28 mei 2018

Provincies en gemeenten kunnen zelf beleid ontwikkelen over klimaat- en energiedoelstellingen, los van concrete windenergieprojecten. Ze kunnen dit doen door gebieden aan te wijzen of juist uit te sluiten. Belangenorganisaties of ontwikkelaars kunnen hierop reageren of zelf de mogelijkheden inventariseren voordat ze met een concreet project aan de slag gaan.

Beleidskader

Het ruimtelijk beleidskader voor het onderzoek naar een voorgenomen locatie voor de ontwikkeling van een windpark is vastgelegd in structuurvisies op Rijks- en provinciaal niveau. Het Rijksbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Windenergie op Land (SVWoL), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Ministeriële Regeling (Rarro). Op provinciaal niveau worden de ruimtelijke kaders vastgesteld in een Structuurvisie of Omgevingsvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Ook gemeenten kunnen een integrale structuurvisie of deelstructuurvisie voor windenergie opstellen.

Bevoegd gezag

Gemeenten zijn bevoegd gezag voor windparken of windturbines met een opgesteld vermogen tot 5 MW. De provincie kan op grond van 9f lid 6 van de Elektriciteitswet bepalen dat zij de bevoegdheid voor windparken met een groter vermogen van 5 MW overdraagt aan de gemeente. Zowel gemeenten (bestemmingsplan) als provincies (inpassingsplan) hebben de bevoegdheid om een windpark ruimtelijk in te passen.

Provincies zijn bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor windparken met een opgesteld vermogen tussen 5 en 100 MW. Deze bevoegdheid betekent een afwijking van de standaard bevoegdheidsverdeling op grond van de Omgevingswet. Daarnaast coördineert de provincie de overige vergunningen die nodig zijn voor de ontwikkeling van een windpark (artikel 9f lid 1 van de Elektriciteitswet).

Provincies zijn minimaal gehouden hun bevoegdheid toe te passen als een initiatiefnemer een afwijzing heeft ontvangen van de gemeente. De provincie moet voor het betreffende project overigens wel menen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat op grond van de Omgevingswet moet worden aangetoond.

Op windparken met een opgesteld vermogen van meer dan 100 MW is de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing. Dit betekent dat het Rijk een Rijksinpassingsplan opstelt en de minister van Economische Zaken optreedt als coördinerend bevoegd gezag.

Als de minister niet kan rekenen op de gevraagde medewerking van een in eerste aanleg bevoegd bestuursorgaan, heeft deze op grond van de Omgevingswet de bevoegdheid om besluiten te nemen met uitsluiting van dit bestuursorgaan.

Initiatiefnemers

Voordat er een concrete locatie op het oog is, kan een initiatiefnemer, coöperatie of grondeigenaar inventariseren waar mogelijkheden zijn om windenergie te ontwikkelen. Dit kan door de grootste belemmeringen in kaart te brengen in de vorm van een quickscan. Ook wordt dan gekeken of het past binnen het beleid, of er omwonenden zijn die willen participeren en of grondeigenaren willen meedoen.

Hoewel het begrip ‘principeverzoek’ of ‘principebesluit’ niet is opgenomen in de Omgevingswet, is het gebruikelijk dat een initiatiefnemer met een principeverzoek het college van burgemeester en wethouders om medewerking vraagt aan het onderzoek en de voorbereiding van een voorgenomen windpark.

Meer weten?

Vragen over windenergie op land?

Neem contact met ons op

In opdracht van:
  • Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Bent u tevreden over deze pagina?