Zwartstaartprairiehond
Dit dier staat niet op de huis- en hobbydierenlijst.
Hieronder leest u de beoordeling over dit dier.
Algemene informatie
Familie | Sciuridae |
---|---|
Subfamilie | Marmotini |
Genus | Cynomys |
Soort | Cynomys ludovicianus |
Gedomesticeerd | Nee |
Kruising | Nee |
Volwassen grootte |
|
Gewicht | 905 g (m),819 gram (v) |
Dieet | Herbivoor |
Natuurlijke leefomgeving |
|
Levensverwachting | 5 jaar (m) wild, 8 jaar (v) wild. |
IUCN-status | “Least Concern” |
CITES | Niet vermeld |
Risicoklasse D
Bij de zwartstaartprairiehond zijn in drie risicocategorieën voor “gezondheid en welzijn dier” één of meerdere risicofactor(en) vastgesteld. Hierdoor valt de zwartstaartprairiehond in risicoklasse D.
Samenvatting beoordeling van de zwartstaartprairiehond
Indien er sprake is van één of meerdere relevante ernstige zoönose(n) die slechts met gespecialiseerde maatregelen beheersbaar is/zijn wordt de risicofactor aangekruist (X). Indien er sprake is van een relevante ernstige zoönose die niet of nauwelijks beheersbaar is of er sprake is van risico op ernstige letselschade komt de diersoort direct onder risicoklasse F te vallen (XF). Indien de risicofactor van toepassing is, wordt deze aangekruist (X).
Risicocategorie | Van toepassing |
Toelichting
|
---|---|---|
Zoönosen | ! (signalerend) | Bij de zwartstaartprairiehond zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Leptospira spp.,Yersinia pestis, Francisella tularensis en Monkeypox virus aangetoond. Dit leidt alleen in het geval van wildvang tot een signalerende toepassing van deze risicofactor |
Letselschade |
De risicofactor in deze risicocategorie is niet van toepassing.
|
Risicocategorie | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
Voedselopname | X | Zwartstaartprairiehonden moeten dagelijks langdurig foerageren. |
Ruimtegebruik/veiligheid | X |
|
Thermoregulatie | In deze risicocategorie zijn geen risicofactoren van toepassing. | |
Sociaal gedrag | X | Zwartstaartprairiehonden hebben een lineaire dominantie hiërarchie. |
Beoordeling per risicofactor
Risico's voor de mens
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
LG1 | ! (signalerend) | Bij de zwartstaartprairiehond zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Leptospira spp.(López-Pérez et al., 2017; Montiel-Arteage et al., 2015; Olds et al., 2015),Yersinia pestis (Hoogland, 1996; Montiel-Arteage et al., 2015; St Romain et al., 2013; Yang & Anisimov, 2016), Francisella tularensis (Avashia et al., 2004) en Monkeypox virus aangetoond (Halsby et al., 2014; Hutson et al., 2007). Dit leidt alleen in het geval van wildvang tot een signalerende toepassing van deze risicofactor. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
LG2 | Op basis van de grootte en morfologie van de zwartstaartprairiehond is het niet aannemelijk dat de dieren ernstig letsel zullen veroorzaken bij de mens (Halpin, 1983; Hoogland, 1995; Livieri et al., 2013; Shier, 2010). Deze risicocategorie is daarom niet van toepassing. |
Risico's voor dierenwelzijn/diergezondheid
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
V1 | De zwartstaartprairiehond is een mixed-feeder, die voornamelijk gras eet (Koprowski et al., 2016). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
V2 | De zwartstaartprairiehond heeft geen hypsodonte gebitselementen (Koprowski et al., 2016). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
V3 | X | De zwartstaartprairiehond is dagactief (Koprowski et al., 2016). Zwartstaartprairiehonden besteden 62,3-73,8% van de actieve tijd bovengronds aan foerageren in hun natuurlijke leefomgeving (Hoogland, 1996; Loughry, 1993). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
V4 | Het dieet van de zwartstaartprairiehond bestaat uit jong gras, scheuten van kruidachtige planten, cactussen, bloemknoppen, opkomende houtachtige planten en ander plantmateriaal dat op open grasland groeit (Hoogland, 1996; Koprowski et al., 2016). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
R1 | X | Zwartstaartprairiehonden leven in familiegroepen en hebben een home range van 0,3 ha groot. Kolonies bestaande uit meerdere aaneengrenzende familiegroepen kunnen meer dan 35 km in doorsnedezijn. De territoriumgrenzen zijn op lange termijn stabiel. Mannetjes leven meer nomadisch, terwijl de vrouwtjes gewoonlijk hun gehele leven in hetzelfde territorium doorbrengen. Zwartstaartprairiehonden hebben een uitgebreid gedragsrepertoire voor de afbakening van het territorium, waarmee groepsgenoten en leden van aangrenzende familiegroepen worden aangewakkerd om zich ook territoriaal te gaan gedragen (Hoogland, 1996; Koprowski et al., 2016). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R2 | X | Zwartstaartprairiehonden gebruiken een afgezonderde nestplaats voor het werpen en grootbrengen van jongen en als nachtrustplaats (Hoogland, 1996; Koprowski et al., 2016). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R3 | Zwartstaartprairiehonden zijn waakzaam door rechtop op de achterpoten te zitten om de omgeving te scannen op roofdieren. De zwartstaartprairiehond zoekt doelgericht beschutting in lage plekken en holen/burchten bij tekenen van gevaar (Hoogland, 1996; Koprowski et al., 2016). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
R4 | X | Zwartstaartprairiehonden graven complexe burchten met meerdere ingangen en nestkamers. Eén familiegroep heeft gemiddeld 70 burchten in zijn territorium. Ook graven zwartstaartprairiehondenactief heuvels die als uitkijkposten dienen (Hoogland, 1996; Koprowski et al., 2016).De subfamilie van de grondeekhoorns en marmotten (Xerinae) is morfologisch aangepast aan het graven van holen (Koprowski et al., 2016). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
R5 | Voor zwartstaartprairiehonden zijn er geen specifieke omgevingselementen essentieel (Koprowski et al., 2016). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
T1 | Zwartstaartprairiehonden leven in een steppeklimaat (Koprowski et al., 2016; Schultz, 2005). De gemiddelde minimumtemperatuur in de steppevlaktes in het midden van de Verenigde Staten waar zwartstaartprairiehonden voorkomen is -5 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -38 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 4 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 30 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 900 mm en de luchtvochtigheid is gemiddeld 70%, fluctuerend van 30-90% afhankelijk van het seizoen (Meteoblue, 2020). De zwartstaartprairiehond is aangepast aan een steppeklimaat, maar heeft een extreem vermogen zijn thermoregulatie aan te passen aan de omgeving (facultatief heterotherm) (Lehmer et al., 2006). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
T2 | Uit gedetailleerd gedragsonderzoek is niet gebleken dat zwartstaartprairiehonden gebruik maken van een speciale zoel-, koel-of opwarmplaats. Bovendien maken zwartstaartprairiehonden gebruik van een hol en/of burcht (Bakko et al., 1988). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
T3 | Zwartstaartprairiehonden gaan in torpor, afhankelijk van de buitentemperatuur, maar houden geen obligate winterslaap (Hoogland, 1996; Koprowski et al., 2016; Lehmer et al., 2006). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Risicofactor | Van toepassing | Toelichting |
---|---|---|
S1 | Zwartstaartprairiehonden hebben een polygame leefwijze (Hoogland, 1996; Koprowski et al.,2016). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. | |
S2 | X | Zwartstaartprairiehonden levenin familiegroepen van 2-40 individuen, bestaande uit één of meerdere verwante mannetjes, meerdere volwassen vrouwtjes en meerdere jaarlingen. Er is sprake van een intraseksuele lineaire dominantiehiërarchie in de vorm van een feeding order (Fitzgerald & Lechleitner, 1974; Hoogland, 1996; Koprowski et al., 2016; Shier et al., 2010). Deze risicofactor is daarom van toepassing. |
S3 | Vrouwtjes zijn vanaf 2 jaar geslachtsrijp en kunnen één keer per jaar werpen. Vrouwtjes zijn 33-38 dagen drachtig en krijgen per worp 1-6 jongen. Zwartstaartprairiehonden hebben een paarseizoen van 2-3 weken in maart-april (Hoogland, 1996; Koprowski et al., 2016). Zwartstaartprairiehonden hebben geen grote kans op overbevolking. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing. |
Verwijzingen
Avashia, S. B., Petersen, J. M., Lindley, C. M., Schriefer, M. E., Gage, K. L., Cetron, M., DeMarcus, T. A., Kim, D. K., Buck, J., Montenieri, J. A., Lowell, J. L., Ain, M.F., Kosoy, M. Y., Carter, L. G., Chu, M. C., Hendricks, K. A., Dennis, D. T. &Kool, J. L. (2004). First reported prairie dog-to-human tularemia transmission, Texas, 2002. Emerging Infectious Diseases.10(3).483-486.
Bakko, E. B., Porter, W. P. & Wunder, B. A. (1988). Body temperature patterns in black-tailed prairie dogs in the field. Canadian Journal of Zoology.66.1783-1789.
Fitzgerald, J. P. & Lechleitner, R. R. (1974). Observations on the biology of Gunnison's prairie dog in Central Colorado. The American Midland Naturalist.92(1).146-163.
Halpin, Z. T. (1983). Naturally occurring encounters between black-tailed prairie dogs (Cynomys ludovicianus) and snakes. The American Midland Naturalist.109(1).50-54.
Halsby, K. D., Walsh, A. L., Campbell, C., Hewitt, K, & Morgan, D. (2014). Healthy animals, healthy people: Zoonosis risk from animal contact in pet shops, a systematic review of the literature. PLoS ONE.9(2).e89309.
Hoogland, J. L. (1995). The black-tailed prairie dog; Social life of a burrowing mammal.Chicago en Londen: The University of Chicago Press.Hoogland, J. L. (1996). Cynomys ludovicianus. Mammalian Species. 535.1-10.
Hutson, C. L., Lee, K. N., Abel, J., Caroll, D. S., Montgomery, J. M., Olson, V. A., Li, Y., Davidson, W., Hughes, C., Dillon, M., Spurlock, P., Kazmierczak, J. J., Austin, C.,Miser, L., Sorhage, F. E., Howell, J., Davis, J. P., Reynolds, M. G., Braden, Z., Karem, K. L., Damon, I. K. &Regnery, R. L. (2007). Monkeypox zoonotic associations: Insights from laboratory evaluation of animals associated with the multi-state US outbreak. The American Journal of Tropical Medicine and Hygiene.76(4).757-767.
Koprowski, J. L., Goldstein, E. A., Bennett, K. R. & Pereira Mendes, C. (2016). Family Sciuridae (tree, flying and ground squirrels, chipmunks, marmots and prairie dogs. In D. E. Wilson, T. E. Lacher & R. A. Mittermeier, Handbook of the mammals of the world, lagomorphs and rodents I(Vol. 6, pp. 648-837). Barcelona: Lynx.
Lehmer, E. M., Savage, L. T., Antolin, M. F. & Biggins, D. E. (2006). Extreme plasticity in thermoregulatory behaviors of free-ranging black-tailed prairie dogs. Physiological and Biochemical Zoology.79(3).454-467.
Livieri, T. M., Licht, D. S., Moynahan, B. J. & McMillan, P. D. (2013). Prairie dog aboveground aggressive behavior towards black-footed ferrets. The American Midland Naturalist. 169(2). 422-425.
López-Pérez, A. M., Carreón-Arroyo, G., Atilano, D., Vigueras-Galván, A. L., Valdez, C., Toyos, D., Mendizabal, D., López-Islas, J. &Suzán, G. (2017). Presence of antibodies to Leptospiraspp. in black-tailed prairie dogs (Cynomys ludovicianus) and beavers (Castor canadensis) in Northwestern Mexico. Journal of Wildlife Diseases.53(4).880-884.
Loughry, W. J. (1993). Determinants of time allocation by adult and yearling black-tailed prairie dogs. Behaviour.124(1/2).23-43.
Meteoblue. (2020). Yellowstone National Park, Wyoming, USA. Opgehaald van Meteoblue: https://www.meteoblue.com/en/weather/historyclimate/climatemodelled/yel….
Montiel-Arteaga, A., Atilano, D., Ayanegui, A., Ceballos, G. & Suzán, G. (2015). Risk factors associated with prevalence of antibodies to Leptospira interrogansin a metapopulation of black-tailed prairie dogs in Mexico. Journal of Wildlife Diseases.51(1).28-35.
Olds, J. E., Sun, Y., Baum, D. H.& Gauger, P. (2015). Serologic survey and results of urinary PCR testing for leptospirosis in captive black-tailed prairie dogs. Journal of Zoo and Wildlife Medicine.46(4).843-849.
Schultz, J. (2005). The ecozones of the world. Berlijn, Duitsland: Springer.
Shier, D. M. (2010). Prairie dogs. In V. V. Tynes, Behavior of exotic pets(pp. 148-156). Texas: Wiley-Blackwell.
St Romain, K., Tripp, D. W., Salkeld, D. J. & Antolin, M. F. (2013). Duration of plague (Yersinia pestis) outbreaks in black-tailed prairie dog (Cynomys ludovicianus) colonies of northern Colorado. EcoHealth.10.241-245.
Yang, R. & Anisimov, A. (2006). Advances in Experimental Medicine and Biology, Yersinia pestis: Retrospective and perspective(Vol. 918). Dordrecht: Springer Science + Business Media.