Kleine koedoe

Gepubliceerd op:
30 november 2023

Dit dier staat niet op de huis- en hobbydierenlijst.

Hieronder leest u de beoordeling over dit dier.

Algemene informatie

Algemene informatie (Groves et al., 2011; IUCN SSC Antelope Specialist Group, 2016; Leuthold, 2013)
Familie Bovidae
Subfamilie Bovinae
Genus Tragelaphus
Soort

Tragelaphus imberis

Ondersoorten:

  • T. i. imberbis / Ammelaphus imberbis (noordelijke kleine koedoe)
  • T. i. australis / Ammelaphus australis (zuidelijke kleine koedoe)
Gedomesticeerd Nee
Kruising Nee
Volwassen grootte
  • Kop-romp: 150-178 cm (m), 110-140 cm (v)
  • Staart: 25-46 cm
  • Schofthoogte: 90-118
Gewicht 95-105 kg (m), 80-95 kg (v)
Dieet Herbivoor
Natuurlijke leefomgeving
  • Verspreiding: semi-aride gebieden van Noordoost-Afrika, Ethiopië, Kenia, Somalië, Zuid-Soedan, Tanzania, Oeganda.
  • Habitat: semi-aride doornstruik laagland, droge bossen.
Levensverwachting 8-10 jaar
IUCN-status "Near threatened"
CITES Niet vermeld

Risicoklasse F

Kleine koedoes zijn in staat ernstige letselschade te veroorzaken bij de mens. Daarnaast zijn in vier risicocategorieën voor “gezondheid en welzijn dier” één of meerdere risicofactor(en) vastgesteld. Om deze redenen valt de kleine koedoe onder “risicoklasse F”.

Samenvatting beoordeling van de kleine koedoe

Indien er sprake is van één of meerdere relevante ernstige zoönose(n) die slechts met gespecialiseerde maatregelen beheersbaar is/zijn wordt de risicofactor aangekruist (!), maar telt deze niet mee in de eindscore. Indien er sprake is van een relevante ernstige zoönose die niet of nauwelijks beheersbaar is of er sprake is van risico op ernstige letselschade komt de diersoort direct onder risicoklasse F te vallen (XF). Indien de risicofactor van toepassing is, wordt deze aangekruist (X).

Gezondheid mens
Risicocategorie Van toepassing Toelichting
Zoönosen ! (signalerend) Bij de kleine koedoe zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Mycobacterium bovis, Coxiella burnetii en Rift Valley fever virus aangetoond. Bij de sympatrische en aanverwante soort binnen hetzelfde genus (Tragelaphus) de grote koedoe (T. strepsiceros) zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen het rabiësvirus en Brucella abortus aangetoond. Dit leidt tot een signalerende toepassing van deze risicofactor.
Letselschade XF Bij kleine koedoes is er gevaar op zeer ernstig letsel bij de mens, waardoor de kleine koedoe direct onder risicoklasse F valt.

 

Gezondheid en welzijn dier
Risicocategorie Van toepassing Toelichting
Voedselopname X
  • De kleine koedoe is een herbivore browser.
  • De kleine koedoe heeft hypsodonte gebitselementen.
  • Kleine koedoes moeten dagelijks frequent foerageren.
Ruimtegebruik/veiligheid X
  • Kleine koedoes gebruiken een beschutte verstopplaats.
  • Kleine koedoes hebben een sterke vluchtreactie.
Thermoregulatie X De kleine koedoe is aangepast aan een savanneklimaat.
Sociaal gedrag X Kleine koedoes hebben een dominantiehiërarchie.

Beoordeling per risicofactor

Risico's voor de mens

Zoönosen
Risicofactor Van toepassing Toelichting
LG1 ! (signalerend) Bij de kleine koedoe zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen Mycobacterium bovis (Cleaveland et al., 2005), Coxiella burnetii (Chaber et al., 2012) en Rift Valley fever virus (Evans et al., 2008) aangetoond. Bij de sympatrische en aanverwante soort binnen hetzelfde genus (Tragelaphus) de grote koedoe (T. strepsiceros) zijn de hoog-risico zoönotische pathogenen het rabiësvirus (Hübschle, 1988) en Brucella abortus (Condy & Vickers, 1972) aangetoond. Dit leidt tot een signalerende toepassing van deze risicofactor.

 

Letselschade
Risicofactor Van toepassing Toelichting
LG2 XF

De kleine koedoe weegt 95-105 kg (m) of 80-95 kg (v) en mannetjes beschikken over c.83,5 cm lange hoorns (Leuthold, 2013). Kleine koedoes zijn wilde dieren en het hanteren van kleine koedoes vereist ervaring en deskundigheid van de houder (Wolfe, 2015).

Gezien de grootte, morfologie en het gedrag van kleine koedoes kunnen ze zeer ernstig letsel bij de mens veroorzaken, waardoor de kleine koedoe direct onder risicoklasse F valt.

Risico's voor dierenwelzijn/diergezondheid

Voedselopname
Risicofactor Van toepassing Toelichting
V1 X De kleine koedoe is een herbivore browser. Ze eten een variëteit aan browse materiaal en vullen het dieet aan met fruit en bloemen (Groves et al., 2011; Hofmann, 1989). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
V2 X De kleine koedoe heeft hypsodonte kiezen (Fortelius et al., 2016; Kaiser et al., 2013; Mendoza & Palmqvist, 2007). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
V3 X Kleine koedoes wisselen periodes van foerageren af met periodes van rusten en herkauwen. Ze spenderen ongeveer 34% van de daglichturen aan foerageren en zijn waarschijnlijk ook een groot deel van de nacht actief (Groves et al., 2011). De kleine koedoe is een herkauwende browser met een hoge passeersnelheid in de pens, waardoor frequent foerageren noodzakelijk is (Hofmann, 1989). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
V4   Het dieet van kleine koedoes bestaat uit een variëteit van bladeren, vruchten en bloemen van voornamelijk struiken en bomen (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

 

Ruimtegebrek/veiligheid
Risicofactor Van toepassing Toelichting
R1   Kleine koedoes hebben een home range 0,4-6,7 km2, met de gemiddelde home range grootte van mannetjes 2,2 km2 en vrouwtjes 1,8 km2. Er is sprake van overlappende home ranges en kleine koedoes zijn niet territoriaal (Groves et al., 2011; Leuthold, 2013). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
R2 X De jongen van kleine koedoes gebruiken een beschutte verstopplaats (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
R3 X Kleine koedoes zijn alerte en schuwe dieren (Castelló, 2016). Bij gevaar blijven kleine koedoes eerst stil staan. Wanneer tekenen van gevaar te dichtbij komen vluchten ze snel weg. Kleine koedoes kunnen tijdens het vluchten sprongen van 2-2,5 m hoog maken (Groves et al., 2011; Leuthold, 2013). Kleine koedoes zien hekken niet altijd als barrières (Fowler, 1995). Kleine koedoes zijn waargenomen capture myopathy te ontwikkelen (Blumstein et al., 2015). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
R4   Kleine koedoes gebruiken geen holen of kuilen (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
R5   Voor kleine koedoes zijn er geen specifieke omgevingselementen essentieel (Groves et al., 2011; Leuthold, 2013). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

 

Thermoregulatie
Risicofactor Van toepassing Toelichting
T1 X

Kleine koedoes leven in een savanneklimaat (Groves et al., 2011; IUCN SSC Antelope Specialist Group, 2016; Schultz, 2005; Tilahun, 2017). De gemiddelde minimumtemperatuur in de (bos)savannes van Oost-Afrika waar kleine koedoes voorkomen is 23 °C (met een uiterste minimumtemperatuur van -1 °C) en de gemiddelde maximumtemperatuur is 34 °C (met een uiterste maximumtemperatuur van 38 °C). De gemiddelde jaarlijkse neerslaghoeveelheid is 100-500 mm en de gemiddelde luchtvochtigheid is 50% (Meteoblue, 2021; Schultz, 2005; Tilahun, 2017).

De kleine koedoe is aangepast aan een savanneklimaat. Deze risicofactor is daarom van toepassing.

T2   Uit gedetailleerd gedragsonderzoek is niet gebleken dat kleine koedoes gebruik maken van een speciale zoel-, koel- of opwarmplaats (Groves et al., 2011; Leuthold, 2013). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
T3   Kleine koedoes zijn jaarrond actief (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

 

Sociaal gedrag
Risicofactor Van toepassing Toelichting
S1   Kleine koedoes hebben een polygame leefwijze (Groves et al., 2011). Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.
S2 X Kleine koedoes leven in kleine groepen van 2-4 individuen bestaande uit vrouwtjes en hun jongen. Er bestaat geen duidelijke dominantiehiërarchie tussen vrouwtjes (Groves et al., 2011). Adolescente mannetjes leven vaak samen en volwassen mannetjes vaak solitair. Mannetjes vechten zelden, maar doen wel aan sparren en presenteren (Groves et al., 2011). Er bestaat waarschijnlijk een dominantiehiërarchie tussen mannetjes in hetzelfde gebied (Leuthold, 2013). Deze risicofactor is daarom van toepassing.
S3   Vrouwtjes zijn vanaf c.1,5 jaar oud geslachtsrijp en kunnen één keer per jaar werpen. Vrouwtjes zijn 7,5-8 maanden drachtig en krijgen per worp één jong. Kleine koedoes planten zich op de meeste locaties jaarrond voort (Groves et al., 2011). Kleine koedoes hebben geen grote kans op overbevolking. Deze risicofactor is daarom niet van toepassing.

Verwijzingen

Blumstein, D. T., Buckner, J., Shah, S., Patel, S., Alfaro, M. E. & Natterson-Horowitz, B. (2015). The evolution of capture myopathy in hooved mammals: a model for human stress cardiomyopathy? Evol Med Public Health. 2015(1). 195-203.

Castelló, J. R. (2016). Genus Ammelaphus: Lesser Kudu. In: J. R. Castelló, Bovids of the world: antelopes, gazelles, cattle, goats, sheep, and relatives (pp. 556-559). Princeton University Press.

Chaber, A. L., Lloyd, C., O’Donovan, D., McKeown, S., Wernery, U. & Bailey, T. (2012). A serologic survey for Coxiella burnetii in semi-wild ungulates in the Emirate of Dubai, United Arab Emirates. Journal of Wildlife Diseases. 48(1). 220-222.

Cleaveland, S., Mlengeya, T., Kazwala, R. R., Michel, A., Kaare, M. T., Jones, S. L., Eblate, E., Shirima, G. M. & Packer, C. (2005). Tuberculosis in Tanzanian wildlife. Journal of Wildlife Diseases. 41(2). 446-453.

Condy, J. B. & Vickers D. B. (1972). Brucellosis in Rhodesian wildlife. Journal of the South African Veterinary Association. 43(2). 175-179.

Evans, A., Gakuya, F., Paweska, J. T., Rostal, M., Akoolo, L., Van Vuren, P. J., ... & Breiman, R. F. (2008). Prevalence of antibodies against Rift Valley fever virus in Kenyan wildlife. Epidemiology & Infection, 136(9), 1261-1269.

Fortelius, M., Žliobaitė, I., Kaya, F., Bibi, F., Bobe, R., Leakey, L., Leakey, M., Patterson, D., Rannikko, J. & Werdelin, L. (2016). An ecometric analysis of the fossil mammal record of the Turkana Basin. Phil Trans R Soc. B37120150232.

Fowler, M. (1995). Restraint and Handling of Wild and Domestic Animals. Blackwell Publishing.

Groves, C. P., Leslie Jr., D. M., Huffman, B. A., Valdez, R., Habibi, K., Weinberg, P. J., Burton, J. A., Jarman, P. J. & Robichaud, W. G. (2011). Family Bovidae (Hollow-horned Ruminants). In D. E. Wilson & R. A. Mittermeier, Handbook of the mammals of the world (pp. 444-779). Barcelona: Lynx Edicions.

Hofmann, R. R. (1989). Evolutionary steps of ecophysiological adaptation and diversification of ruminants: a comparative view of their digestive system. Oecologia. 78(4). 443-457.

Hübschle, O. J. B. (1988). Rabies in the kudu antelope (Tragelaphus strepsiceros). Reviews of Infectious Diseases. 10(4). S629-S633.

IUCN SSC Antelope Specialist Group (2016). Tragelaphus imberbis (errata version published in 2017). The IUCN Red List of Threatened Species 2016: e.T22053A115165887. https://dx.doi.org/10.2305/IUCN.UK.2016-3.RLTS.T22053A50196563.en. Downloaded on 24 November 2020.

Kaiser, T. M., Müller, D. W., Fortelius, M., Schulz, E., Codron, D. & Clauss, M. (2013). Hypsodonty and tooth facet development in relation to diet and habitat in herbivorous ungulates: implications for understanding tooth wear. Mammal Review. 43(1). 34-46.

Leuthold, W. (2013). Tragelaphus imberbis Lesser kudu. In: J. Kingdon & M. Hoffmann, Mammals of Africa Volume VI - Hippopotamuses, Pigs, Deer, Giraffe and Bovids (pp. 142-147). Bloomsbury.

Mendoza, M. & Palmqvist, P. (2007). Hypsodonty in ungulates: an adaptation for grass consumption or for foraging in open habitat? Journal of Zoology. 274. 134-142.

Meteoblue. (2021). Omo National Park, Ethiopia. Opgehaald van Meteoblue: https://www.meteoblue.com/en/weather/historyclimate/climatemodelled/omo….

Schultz, J. (2005). The ecozones of the world, The Ecological Divisions of the Geosphere (2 ed.). Berlin: Springer.

Tilahun, B. (2017). Abundance and Distribution of Lesser Kudu (Tragelaphus imberbis, Blyth, 1869) in Tululujia Wildlife Reserve, Southwestern Ethiopia. Asian Journal of Applied Science and Technology. 1(9). 481-495.

Wolfe, B. A. (2015). Chapter 63 - Bovidae (except sheep and goats) and Antilocapridae. In R. E. Miller & M. E. Fowler, Fowler's Zoo and Wild Animal Medicine, Volume 8 (pp. 626-645). Saunders.

Bent u tevreden over deze pagina?